'Mam, ik geloof niet in God. Dat zeg ik ook tegen andere kindjes.'
Enigszins upset kijk ik naar X. Niet omdat hij perse in God moet geloven van mij. Dan had ik hem maar meer godsbesef bij moeten brengen. Wat me wel zorgen baart is dat hij tegen Amerikaanse kinderen atheisme predikt.
'That's a bad word', kapittelde zijn vriendje me onlangs. Met de nadruk op 'bad'. Zonder nadenken had ik 'O my God', gezegd. Ik riep nog laf dat ik geen 'bad word' zei, maar 'O, my gosh'. Dat is een tenenkrommende tutholamevrouwenvloek, maar beter dat, dan te boek te staan als die vloekende moeder, waarvan je het kind beter kunt mijden. Het vriendje trapte er niet in. 'No, you really said a bad word.' Zucht. Ik heb het toen laten overwaaien. Uiteraard gebeurde er niets in het zichzelf liberaal noemende Boston, maar toch was ik er niet helemaal gerust op.
Binnen een straal van 5 km weet ik hier wel een kerk of tien te staan. Allemaal goed onderhouden, voor diverse geloofsrichtingen en allemaal druk bezocht. Ook de Zondagsschool bloeit hier nog. Vaag kan ik me mijn Zondagsschool nog herinneren en dan vooral de stichtelijke boekjes die je met Kerstmis kreeg. W.G. van der Hulst-braafheid. In ouderwetse bewoordingen onderichtte men de kinderziel over arme meisjes, zonder moesje en stoute bengels. Gelukkig kwam het altijd goed, omdat God met je was. Ik vond dat mooi. Nu nog, uit puur sentiment.
Toch gaat X. niet naar de Zondagsschool. Veel van zijn vriendjes gaan wel. 'We are catholic, I think its good to tell them about religion,' zei een moeder tegen me. Ja, dat vind ik ook, maar daarvoor hoef je niet naar de kerk. Bovendien moest ik heftig nadenken over wat ze me eerst vertelde, dat het zo traumatisch was, dat openbaar biechten vroeger. 'Doen ze dat nu nog?,' vroeg ik. 'No, I don't think so.'
X. fulmineert verder over het geloof. 'Het is stom.' Ik zeg dat ik niet weet of God wel of niet bestaat. Dat vindt hij belachelijk. 'Geloof je in Sinterklaas', probeer ik. Hij kijkt me aan. Schrik. Wat heb ik nu gedaan? Straks gelooft hij niet meer in Sint door dit gesprek en dat wil ik niet op mijn geweten hebben. 'Ja, natuurlijk geloof ik in Sinterklaas, die kun je toch zien.' Poeh, gelukkig heb ik zijn geloof in de Goedheiligman niet kapot gemaakt. Zeer discutabel eigenlijk dat ik dat dan blijkbaar belangrijker vind dan zijn geloof in God.
'Niemand heeft God gezien, dus bestaat hij niet', zegt X. Wij hebben ook geen dino;s gezien, zeg ik. Onzin vindt hij. 'Daar zijn botten van.' Wat een wijsheid. 'Mensen die geloven doen alleen maar nare dingen.' Ik schrik ervan. Hij ziet het en zegt: 'Maar dat zeg jij ook altijd.' Vreselijk, heb ik hem nu al het idee gegeven dat mensen vanuit hun ideologie ellende kunnen veroorzaken? Daarvoor is hij veel te jong. Ik leg hem omstandig uit dat mensen ook veel steun kunnen hebben aan God. Dat ze zich daardoor minder alleen voelen. Hij kijkt ongelovig. Ik besluit de discussie voorlopig te laten rusten. 'Nee, hij zou er vriendjes niet mee lastig vallen', belooft hij. Hij begrijpt wel dat opmerkingen maken over zaken die andere mensen belangrijk vinden niet fijn zijn. Maar stom vindt hij het nog steeds. 'Daarom zeg ik de "Pledge of Allegiance" nu anders."
Van mij hoeft X. geen trouw te zweren aan de Amerikaanse vlag, zoals alle kinderen van zijn school iedere ochtend trouw doen - zelfs met de hand op het hart. Maar je mond houden in zo'n brave groep is lastig voor een 6-jarige. Vroeg of laat moet je dan uitleggen wat er aan de hand is. Dat had X. wel door, dus had hij zijn eigen daad van verzet gevonden, om af te rekenen met dat geloof. "Ik zeg in plaats van 'one nation under God' nu 'one nation under frog'", vertrouwt hij me toe. Ik wil niet lachen, uit pedagogisch oogmerk, maar kan me niet inhouden. Ongetwijfeld zal God me nu straffen.
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment